Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Al de [17]broeders des [18]armen [19]haten hem; hoeveel te meer gaan [20]zijn vrienden verre van hem! [21]Hij [22]loopt hen na [met] [23]woorden die [24]niets zijn. 17. Dat is, die hem in maagschap bestaan, hoewel niet toegedaan in oprechte en ongeveinsde liefde. 18. Dat is, desgenen, die verarmd is en afgegaan van goed. 19. Dat is, verlaten hem, even alsof zij hem haatten; of zij hebben hem minder lief dan voordat hij arm was. Zie Gen.29:31. 20. Dat is, zijne bekenden en metgezellen, hoewel maar in schijn. Want hoedanig een ongeveinsd vriend is, zie boven hfdst.17 vs.17, en hfdst.18 vs.24. 21. Te weten, de arme. 22. Te weten, zijne broeders en vrienden. 23. Te weten, waardoor hij hen om hulp roept. 24. Dat is, van gene kracht of waarde, overmits zij niet aangenomen, maar veracht worden. Of, [maar] zij, te weten, de broeders en vrienden, zijn dezelve niet; te weten, waardoor zij zich uitgaven, eer de verarmde uit oorzaak zijner armoede hen naliep. Anders: hij volgt woorden, die niet zijn; dat is, hij steunt op de beloften, die zij hem gegeven hebben eer hij arm werd, die van gene waarde zijn.